Zijn schoffel was te kort.
Seine Hacke war zu kurz.
Zijn deurpost was te laag.
Sein Türrahmen war zu niedrig.
Zijn fiets was te klein.
Sein Fahrrad war zu klein.
Hij maakte een hele lange schoffelsteel.
Er bastelte einen sehr langen Griff für die Hacke.
Hij maakte hele hoge deurposten.
Er stellte sehr hohe Türrahmen her.
Hij maakte een heel lang bed.
Er stellte ein sehr langes Bett her.
Hij kocht een hele grote fiets.
Er kaufte ein sehr großes Fahrrad.
Hij zat op een hele hoge stoel. Hij at met een hele lange vork.
Er saß auf einem sehr hohen Stuhl. Er aß mit einer sehr langen Gabel.
Hij verliet zijn huis en ging in een groot bos wonen. Hij leefde nog vele jaren.
Er verließ sein Haus und lebte in einem großen Wald. Er lebte viele Jahre lang.