Aan wie kan ik voorlezen?
Wem lese ich vor?
Aan wie kan ik voorlezen?
Wem lese ich vor?
Mijn moeder en mijn oma zijn bezig.
Meine Mutter und Oma sind beschäftigt.
Aan wie kan ik voorlezen?
Wem lese ich vor?
Mijn vader en mijn opa zijn bezig.
Mein Vater und Opa sind beschäftigt.
Aan wie kan ik voorlezen? Ik kan aan mezelf voorlezen !
Wem lese ich vor? Ich lese mir selbst vor!